Op 1 januari 2020 is de e-boek versie verschenen,
Dit e-boek kost € 14,- en is verkrijgbaar bij
bol.com of Kobo.
De paperback (€ 17,50) is verkrijgbaar bij de reguliere boekhandel, of online bij bol.com of Bruna.
DE LANGBENIGE
(ISBN paperback: 978-90-79418-79-4)
(ISBN eboek: 978-90-79418-83-1)
DE LANGBENIGE
(ISBN paperback: 978-90-79418-79-4)
(ISBN eboek: 978-90-79418-83-1)
Op woensdag 1 januari 2020 is de e-boek versie verschenen van deze vierde verhalenbundel van Herman Adèr. Het e-boek kost € 14,-.
Op zondag 27 oktober 2019 werd deze bundel onder grote belangstelling gepresenteerd in de Centrale Openbare Bibliotheek in Amsterdam.
In deze nieuwe verhalenbundel zijn 15 verhalen opgenomen die na 2010 gereed
kwamen.
De bundel bevat weer een aantal verhalen die in een (academische) werksituatie spelen (Fraude, Sudoku's, Jeugd en Toekomst
en het titelverhaal). Soms staat de gemoedstoestand of de ontwikkeling van een figuur
centraal zoals in Mijn man is er even niet, Poes Maupy, Alzheimer en in het verhaal Moeten. Verder zijn er verhalen met een relationeel thema
zoals Vervagen, Poppetjes, Familie en Postbode.
Het verhaal Boekenclub heeft de verhouding tussen mannen en vrouwen in een academisch milieu als
motief, terwijl het laatste verhaal, Tuinmannetje, een sprookjesachtig karakter heeft.
Net zoals in vorig werk van Herman Adèr zijn de meeste verhalen gebaseerd op belevenissen van de auteur, maar meestal is het onderliggende materiaal niet meer duidelijk herkenbaar.
Als voorproefje vindt u hieronder fragmenten uit het verhaal Poppetjes over een echtpaar dat dichter tot elkaar komt door twee kittens die ze op reis in Italië vinden.
Hieronder kunt U ook het verhaal MOETEN downloaden. Het gaat over de strijd van een dwangneuroticus.
FRAGMENT : Poppetjes
FRAGMENT : Poppetjes
Ze waren dat al jaren gewend, niet met elkaar praten. Leven in een cocon van
stilte. Het was begonnen nadat Anton met Lidia gebroken had. Lidia was veel
jonger en hij was toen natuurlijk ook nog jong, maar nog wel twintig jaar ouder.
Die twee hadden een tijd een verhouding gehad, maar dat kon niet meer toen
Frisia erachter was gekomen. Ze was woedend, vooral omdat Lidia zo’n jong meisje was
en een adembenemende schoonheid, vond ze. Geen van beide dingen kon ze
verkroppen.
‘Zij eruit of ik eruit,’ had ze geroepen en omdat Anton niet zonder Frisia kon, maakte hij
er met Lidia, zeer tegen zijn zin, een einde aan.
Sindsdien hulde hij zich in wrokkig stilzwijgen.
………………
Zolang ze zich konden herinneren, gingen ze ieder jaar op vakantie naar Italië. En dat
bleven ze doen, ondanks hun verslechterde verhouding. Het was natuurlijk wel lastig
reizen, wanneer je weinig of niets tegen elkaar kon zeggen, maar aan de andere kant
vonden ze het allebei wel rustig. In de auto zat degeen die niet reed, achterin zijn eigen
boekje te lezen.
Ze gingen altijd naar hetzelfde dorpje en maakten vandaar uit ieder jaar precies dezelfde
wandelingen. Ook wat betreft de wandelingen hadden ze na het debacle water in de wijn
gedaan: ze gingen nog steeds samen op stap, maar zwijgend.
Het was op een van deze wandelingen dat ze de poesjes vonden. Op de terugweg naar het
dorp waar ze woonden, kwamen ze zoals altijd door het dorpje Andria. Tot hun
verwondering ontdekten ze in een nis waarin vroeger altijd een heiligenbeeldje had
gestaan, twee pasgeboren poesjes. Ze hielden stil om die minuscule leventjes te
bewonderen. Maar de poesjes zagen er niet goed uit, ze piepten voortdurend, als
waren ze alleen op de wereld en was er geen moeder meer die hen van melk kon
voorzien.
Terwijl ze daar zo naar het kleine wriemelende grut stonden te kijken, kwam de boer die
in het huis tegenover woonde naar buiten. Hij vertelde dat de moederpoes de kleintjes
had verlaten. Ze waren ten dode opgeschreven want hij kon ze niet verzorgen. Anton en
Frisia waren geschokt. Al hadden ze maar kort staan kijken, ze voelden allebei een sterke
verbondenheid met de beestjes.
‘Dat kan niet,’ zei Anton beslist. ‘We nemen ze mee.’ En omdat Frisia geen tegenwerpingen maakte nam hij aan dat zij hetzelfde dacht.
Voor ze hun weg vervolgden, gaven ze de beestjes eerst te drinken van het water uit hun veldfles, daarna knoopten ze van Frisia’s hoofddoek een draagdoek zodat Anton de poesjes kon meedragen. Gelukkig was het nog maar een klein stukje naar het huisje waar ze woonden. Daar kregen de beestjes de verzorging die ze zo bitter nodig hadden: melk uit een flesje en wat babyvoeding.
Door het gepruts met de twee kleine poppetjes ontspande de verhouding van
Anton en Frisia enigszins. Je kunt nu eenmaal niet met twee van die kleine
beestjes omtruttelen zonder nu en dan vertedering te voelen of in lachen uit te
barsten.
Al tijdens de terugreis werd het duidelijk dat ze een nieuwe vorm van communicatie
hadden gevonden, het effect van de gezamelijke zorg voor de twee kleintjes.
………………
Vanaf het moment waarop ze waren thuisgekomen, bleek hun verhouding aanzienlijk verbeterd, al bleven er nog steeds dagelijks weerkerende punten van wrijving. Maar nu de twee poesjes steeds aanwezig waren, ook bij hun conflicten, temperde zich hun toon. Hadden ze zich voor de vakantie in een stuurs stilzwijgen gehuld, sinds sinds hun terugkomst praatten ze weer gewoon tegen elkaar. En wanneer het om heikele punten ging, verliep de communicatie via de beesten, die ze Antonia en Knolletje hadden genoemd:
“Antonia, zeg eens tegen Frisia, dat ze niet zo pietluttig moet zijn en dat ze niet mag schreeuwen,” waarop Frisia dan direkt riposteerde: “Knolletje, laat hem weten, dat het allemaal komt omdat hij zelf begonnen is.”
Het wonderlijke was, dat de beide beestjes op den duur een zeker begrip voor de communicatie aan de dag legden. Dat bleek uit de manier waarop ze reageerden. Het leek dan net alsof Antonia naar Frisia toe hompelde om Anton’s boodschap te brengen. Frisia nam haar vertederd op schoot en de boodschap die ze aan het dier mee meegaf werd veel gematigder geformuleerd en rustiger uitgesproken.
Maar er diende zich wel weer nieuwe conflictstof aan. Omdat ze nu en dan op
dezelfde tijd van huis moesten, besloten ze een buurmeisje, dat een eindje verderop
woonde, te vragen in dat soort gevallen op te passen, tegen betaling uiteraard.
Toen het meisje haar nieuwe aanstelling kwam bespreken, betrapte Frisia Anton erop dat
hij het meisje gefascineerd zat aan te staren. En inderdaad, toen Frisia beter keek moest
ze bekennen dat het een beeldschoon, jong ding was, net 19, die een centje kwam
bijverdienen naast haar studiebeurs.
Maar omdat ze de bui onmiddellijk zag hangen, keek ze Anton bestraffend aan en zei
tegen het katertje:
‘Knol, het is weer zover, vraag Anton maar gauw om eens even koffiemelk te halen op de hoek.’ Waarop Anton betrapt opstond en zich zonder weerwoord via Antonia naar de kruidenier op de hoek spoedde.
Maar hoe hij zich ook haastte, toen hij terugkwam was het meisje al verdwenen. Toen hij
Frisia vragend aankeek, zei deze direct, zonder tussenkomst van één van de
katten:
‘Ze wilde veel te veel verdienen, we zoeken verder.’
Het eind van het liedje was, dat ze tante Hera die een eindje verderop in de straat woonde, bereid vonden om in te springen. En Anton viel niet op tante Hera, die was dan ook een stuk ouder.