Zandhonger

Op 31 maart 2019 is de verzamelbundel van Mark Baltser, getiteld:
 
ZANDHONGER

onder grote belangstelling in Utrecht gepresenteerd (zie de sidebar voor de foto’s).

Mark Baltser is het pseudoniem van Albert Balt (1951). Hij debuteerde in 1992 met de roman Narcissus' Echo uitgegeven door Querido.

Veel van zijn essays en literair proza zijn verschenen in verschillende tijdschriften waaronder Yang, Dietzsche Warande & Belfort, Revisor, Extaze en Gierik. Albert woont in Utrecht.


BESCHRIJVING

 

Het boek bestaat uit drie delen: Verhalen, Essays en Gedichten.

Het eerste deel heet Steenoog.
De personages in deze verhalen zijn vaak ietwat monomaan en ze hebben gemeen dat ze er alles aan doen om op te gaan in iets anders dan in zichzelf.

Het tweede deel, de Essays, heet Terugkeren doe je niet.
De meeste zijn eerder verschenen, in één van de bovengenoemde tijdschriften. De thematiek van de Metamorfose is verwant aan de thematiek in de verhalen maar wordt met andere middelen benaderd.
In veel essays wordt het gedachtegoed van een kunstenaar of een filosoof onderzocht (o.a. Deleuze, Benjamin, Klossowski, Opalka, Nietzsche, Beuys, Nãgãrjuna).
Waarin zij overeenstemmen is dat zij het worden centraal stellen, niet het zijn.
De vraag die in deze essays centraal staat is waar dit ‘worden’ op uitloopt, waar het naar toe gaat en of er iets bereikt wordt of juist niet.

Het derde deel, de gedichten, heet De Onzichtbaarheidsmantel.
Onzichtbaarheid blijkt geen ideaal te zijn dat kan worden nagestreefd, eerder iets waar je in terecht kunt komen, in kunt ronddwalen zoals in een droom.

 


Fragment uit het verhaal: STEENOOG

De pantoffels van mijn vader
Als ik de volgende ochtend met een ontbijt zijn kamer binnen loop, staat mijn vader in zijn pyjama naast zijn bed. Er is iets, maar wat het is kan ik zo gauw niet ontdekken. Jeppe, Jeppe zegt hij. En dan zie ik dat zijn kruis helemaal nat is. Ach, zeg ik, ach. Hij knikt en zegt dat het niet zo erg is. Toen ik uit bed stapte omdat ik heel erg nodig moest plassen, kwam de plas juist toen ik met alle mogelijke moeite het plassen wilde inhouden. Hoe meer hij het woord plas en plassen in de mond neemt, des te machtelozer indruk hij maakt. Hij staat erbij als een keeper die per ongeluk de bal heeft doorgelaten.

Terwijl ik zijn bed afhaal ruik ik hoe oud mijn vader is. Ik stop het beddengoed en zijn kleren in de wasmachine. Als we samen koffie drinken stel ik stel voor om na de lunch een kleine wandeling te maken. Hij knikt, maar zegt niets. Soms kijkt hij me aan alsof hij me voor het eerst ziet. Om te kunnen wandelen, heeft hij zijn hoed nodig, zegt hij dan uiteindelijk. Maar de hoed is onvindbaar. Zo kan ik straks niet over straat, jongen, bromt hij. Mijn hoed beschermt me, dat weet je toch. Ik verzet geen stap zonder hoed. Zonder hoed val ik. De hoed is een stok, een extra oog voor me. Als ik hoge hakken hoor aankomen, zie ik de benen al die erbij horen en vergeet ik dat ik aan het wandelen ben. Snap je dat, jongen? Bovendien ben ik met hoed op veel zachter van binnen. Ik kan een brood kopen zonder koude rillingen te krijgen. Met hoed op denk ik zelfs dat dood gaan geen pijn doet.

Iedere avond heeft mijn vader last van koude voeten. Hij durft er amper op te lopen, alsof hij bang is dat ze zullen breken. Hij probeert de avonden zonder voeten door te komen. En soms lukt dat ook.

Behalve problemen met zijn voeten heeft hij ook iets met zijn handen, want de handen van mijn vader raken bij het minst geringste de juiste richting al kwijt. Soms lijkt het alsof hij niet meer kan volgen wat zijn handen doen, alsof er een soort kortsluiting in hem plaats vindt, en hij stuiptrekkend, zijn handen achterna, een onbekend parcours aflegt.

Alleen tijdens het bidden, voordat we gaan eten, weten zijn handen zich goed te houden. Hij houdt ze niet gevouwen, maar liggen losjes voor hem op de tafel als twee schoteltjes waar je muntjes in kunt leggen. Pas als het gebed ten einde is, haalt hij zijn handen van de tafel weg. Meestal zuigt hij zijn gebeden uit zijn duim, heeft hij mij eens opgebiecht. Bovendien weet hij al heel lang niet meer waarom hij bidt. Hij bidt als een koning zonder land. Hij ziet wel. Hij gelooft. Aan zijn handen zal het niet liggen. Wat er niet is, daar bidt je niet voor.

Maar het komt ook voor dat hij geroepen wordt, zegt hij, dat er een stem is, of dat er door het huis een hoed zweeft die op zoek is naar een nieuw hoofd.

Als we aan onze wandeling beginnen, zegt hij dat hij de laatste tijd steeds meer last heeft van een zoemend geluid in zijn rechteroor. Ik beloof hem dat we deze week nog naar onze huisarts zullen gaan. Terwijl ik het zeg, vraag ik me af hoe lang een regel van een gedicht onderweg kan zijn voordat hij aankomt op zijn plaats van bestemming?

En ineens zie ik alles weer voor me. Het boek, de schep, het zweet op zijn voorhoofd en niet te vergeten zijn ondoorgrondelijke zwijgen in de deuropening van de huiskamer waarmee hij zijn actie had ingeleid. Het had me na zoveel jaren opnieuw geraakt. Alsof ik nu pas, nu ik zelf een geheim heb? Het uitzonderlijke van het geheim van mijn vader ontdek?

Maar wat dan in hemelsnaam?

Dat ik gezien heb, en nu pas werkelijk gezien, dat mijn vader op die zomeravond een gebied was binnen gegaan dat niemand kende, waar niemand kwam, noch kon komen en nog nooit van gehoord had zelfs?




 


Fragment uit het essay
NIETS DAN LEEGTE:

De leegte van Johan Cruyff
Vertoeven in het hart
van de verbindingslijnen
de eeuwige jachtvelden om hem heen
de straatstenen in zijn schoenen
de aanraking van de bal
voor de bal uit
blind en toch gegeven.

Niets is vergelijkbaar
de loop van zijn voet
het  aardse geluk in een dribbel
het  gras van de mensheid
op zondag gemaaid en omgeploegd
volgens de logica
van zijn instinct
voor het ongeziene.

  

       Uit DE ONZICHTBAARHEIDSMANTEL:

       Droom van onzichtbaarheid
       Reikhalzend kijkt hij uit naar zijn nieuwe jas
       in de spiegel ziet hij nog een keer
       wie hij is
       geweest voor de kledingswissel.

       De jas zit hem als gegoten
       mooi is hij niet
       maar een vaas bloemen of een gelakte tafel
       is voortaan ook niet meer mooi.

       Het einde van een tijdperk dient zich aan
       het onzichtbare zal zijn ogen op doen lichten
       maar hij hoeft er geen schilderij van Picasso
              voor te kennen
       noch een broek voor aan te doen om te gaan dansen.

       Hij ritst de jas dicht
       het is zijn onzichtbaarheidsmantel
       waar hij nu is, dat weet niemand
       hij kan er niet meer uit.

  

BESTELLEN

RECENSIE-EXEMPLAAR

11 juli 2019
Webmaster@jvank.nl
©Johannes van Kessel Publishing